Mensen met schizofrenie die hallucineren blijken moeite te hebben met het onderscheiden van intern gegenereerde informatie van extern aangeboden informatie. Ze vinden het dus moeilijker dan gezonde mensen om aan te wijzen of de bron van informatie binnen of buiten henzelf ligt. Dit proces van het vaststellen van de oorsprong noemen we ‘bronmonitoring’ en er wordt verondersteld dat het vooral een rol te speelt in het ontstaan en voortbestaan van hallucinaties.
Deze studie onderzoekt of gezonde mensen met een verhoogde hallucination-proneness (of in slecht Nederlands ‘neiging tot hallucineren’) ook meer moeite hebben met bronmonitoring. Dit zou je wel verwachten als je uitgaat van een continuüm-model van psychose, waarbij de hallucinaties van mensen met een psychotische stoornis op één lijn liggen met de hallucinaties van mensen zonder een diagnose.
Dit artikel beschrijft twee experimenten die zijn uitgevoerd bij studenten met een verschillende mate van hallunication-proneness. Om precies te begrijpen hoe de experimentele taken zijn opgezet, moet je echt het originele artikel lezen. Het komt erop neer dat deelnemers aan experiment 1 moesten aangeven of bepaalde woorden door henzelf waren bedacht, hen waren aangeboden of nieuw waren en of woorden door henzelf, de onderzoeker of nooit eerder hardop werden voorgelezen. Op deze manier werden verschillende aspecten van bronmonitoring tegelijkertijd onderzocht. In experiment 2 moesten deelnemers aangeven of ze woorden zachtjes in zichzelf of hardop hadden voorgelezen. Dit experiment bestudeert dus meer specifiek de interne bronmonitoring.
De resultaten van beide experimenten laten zien dat hallucination-proneness en het vermogen tot bronmonitoring in gezonde studenten niet gerelateerd zijn. Studenten met een hogere hallucination-proneness zijn dus niet slechter in bronmonitoring dan studenten met een lage proneness. Er wordt dus geen ondersteuning gevonden voor het continuüm-model van psychose. Dit is opvallend en lijkt ook voor de onderzoekers verrassend te zijn. Ze geven diverse verklaringen voor de gevonden resultaten, maar besluiten het artikel met de opmerking dat deze resultaten vooral aantonen dat we nog ver verwijderd zijn van een goed begrip van de exacte onderliggende mechanismen van hallucinaties. Ze suggereren dat een ‘quasi-dimensioneel’ model van hallucinaties mogelijk meer passend is dan een ‘volledig-dimensioneel’(continuüm) model. Op die manier kunnen zowel de verschillen als de overeenkomsten tussen de hallucinaties van gezonde en psychotische mensen worden meegenomen.