Het is bekend dat psychotische stemmenhoorders fouten kunnen maken in de monitoring waardoor de illusie ontstaat dat hun eigen innerlijke spraak extern uitgesproken spraak zou zijn. Maar hoe zit dat bij mensen met visuele hallucinaties? Zou dat net zo werken? Zo’n mechanisme simpel overzetten van stemmenhoren naar visioenen zien: ze verwarren innerlijke beelden (imagery) met externe gebeurtenissen?
Naar visuele hallucinaties (VH) is veel minder onderzoek gedaan dan naar auditieve hallucinaties (AH). AH worden soms verondersteld het gevolg te zijn van innerlijke spraak, die door een realiteitstoetsingsprobleem (foute bronmonitoring) van de verkeerde labeling en daarmee ervaring wordt voorzien dat de spraak van buiten komt. Veel studies onderbouwen deze hypothese. Het lag dus voor de hand om deze hypothese uit te breiden naar VH: innerlijke beelden worden verkeerd gelabeld als externe beelden. In de eerste studie hiernaar (Brebion, Ohlsen, Pilowsky, & David, 2008) concludeerden de onderzoekers dat inderdaad bij VH een vergelijkbaar proces speelt als bij AH: psychotische VH-proefpersonen zouden woorden sneller omzetten in beelden dan niet VH-proefpersonen. Door een snellere woord-naar-beeld-omzetting zouden ze eerder in de war raken met beelden die écht van buiten gepresenteerd worden (wat nog steeds een of ander realiteitstoetsings- cq bronmonitoringprobleem impliceert als bijkomende factor).
De onderzoekers van het onderhavige artikel besloten een herhaald onderzoek te doen, maar nu met meer proefpersonen dan de originele studie en met een betere controlegroep. In Experiment 1 onderzochten ze reality monitoring in proefpersonen met psychose, van wie 16 deelnemers wel, en 15 geen VH hadden. In experiment 2 zaten niet-klinische proefpersonen, van wie 26 deelnemers een hoge en 21 een lage predispositie voor VH hadden. Allen deden dezelfde object reality monitoring taak. Deze taak bestond erin om: (1) 16 paren van telkens 1 woord (‘fluit’) + 1 plaatje (een piano) in één van 16 categorieën te plaatsen (“muziekinstrumenten”); (2) in een herkenningstaak 64 woorden en plaatjes te sorteren op welke daarvan wel en welke niet in fase 1 gepresenteerd werden; en (3) in een herkenningstaak aan te geven welke van de 32 in fase 1 gepresenteerde stimuli een woord of een plaatje waren. Experiment-groep 2 kreeg behalve de monitoringtaak ook nog vragenlijsten over imagery (Launay Slade Hallucination Scale (LSHS), Spontaneous Use of Imagery Scale (SUIS), Vividness of Visual Imagery Questionnaire (VVIQ) en de Prospective Imagery Task (PIT).
En ze vonden: bar weinig verschillen. Nauwelijks verschillen in object reality monitoring tussen VH- en niet-VH-proefpersonen. Geen verschil in prestaties op de beide herkenningstaken. Wel komt naar voren dat sterk visueel hallucinerende proefpersonen, woorden vaker verwarren met plaatjes, dan niet-VH. Deze misattributie zou typisch kunnen zijn voor VH-cliënten en wellicht een rol spelen in de problematiek van hallucinaties. De onderzoekers speculeren dat VH-cliënten wellicht meer levendige imagery ervaren wanneer ze aan bepaalde concepten denken. Maar het moge duidelijk zijn: er is nog veel werk te verrichten, want de bewijzen voor de hypothese dat VH-processen lijken op gevonden AH-processen stapelen zich met deze studie nog niet bepaald hard op.