Het is inmiddels wel duidelijk dat slaap(problemen) en paranoïde gedachten iets met elkaar te maken hebben. Toch blijft de vraag “Hoe dan?” grotendeels onbeantwoord. Deze studie doet een mooie poging om die vraag te beantwoorden. De auteurs duiken diep in de relatie tussen slaapproblemen (insomnia) en paranoia en nemen daarin een derde factor, namelijk negatieve emoties mee. Het lijkt daarmee een beetje op de experimentele studie van Reeve et al. (2017), ook in deze nieuwsbrief. En net als Reeve ea namen de onderzoekers hier niet alleen een subjectieve maar ook een objectieve maat van insomnia mee.
De onderzoekers zijn dus geïnteresseerd in de relatie tussen insomnia en paranoia. Ze hebben de hypothese dat negatieve emoties daar een rol in spelen. Ze hebben zich gericht op de algemene populatie (348 mensen) en dus niet op mensen met een psychotische stoornis. Het design van deze studie is vrij eenvoudig (de data-analyse een stuk ingewikkelder). Ze lieten deelnemers eerst hun stemming, slaapproblemen en paranoïde gedachten rapporteren met behulp van vragenlijsten. Vervolgens vroegen deze deelnemers of ze ook wilden participeren in het tweede deel van de studie (91 deden ook daaraan mee). Dit bestond uit een slaaponderzoek, waarin hun slaap een week lang gemonitord werd met behulp van een apparaat dat hun slaapkwaliteit (gewoon thuis, in hun eigen bed) in kaart kon brengen.
De onderzoekers hebben geanalyseerd of paranoia samenhangt met insomnia en of dit het geval is voor zowel met problemen met inslapen als met doorslapen. Ze vonden dat paranoia inderdaad gerelateerd is aan insomnia. Maar ook dat dit alleen geldt voor problemen met inslapen, niet met doorslapen. Daarnaast vonden ze dat de relatie tussen problemen met inslapen en paranoia volledig wordt verklaard door negatieve emoties. In andere woorden: slecht inslapen leidt tot meer paranoia via meer negatieve emoties. Verder vonden ze dat alleen insomnia gemeten met de vragenlijst (de subjectieve meting) gerelateerd was aan paranoia en niet de insomnia gemeten met het ‘slaapapparaat’ (de objectieve meting).
TEGENSTRIJDIGE BEVINDINGEN?
De resultaten van deze studie suggereren dat insomnia en paranoia niet direct gerelateerd zijn. In de eerste plaats vonden ze alleen een relatie tussen paranoia en de perceptie van slechte slaap en niet met de daadwerkelijke slaapkwaliteit. In de tweede plaats ging het dan vooral om het inslapen en niet het doorslapen. En in de derde plaats was deze relatie indirect via negatieve emoties. Het laatste punt van deze bevindingen is ook wat Reeve et al (2017) vinden, waarin de slaapduur eveneens fysiologisch werd gemeten: negatief affect is de route van hoe verstoorde slaap tot meer paranoia leidt. Echter, Reeve ea tonen met hun experimentele design weldegelijk een causaal verband van daadwerkelijke slaapvermindering met paranoia aan. Het gaat daar vooral om minder slapen (en ook later pas mogen inslapen); dat zorgde voor grotere kans op paranoia. Dit causale verband werd bevestigd door de studie van Freeman ea (2017), eveneens deze nieuwsbrief: doordat daarin met een RCT-design in de ene groep slaap verbeterd is, kon een causaal effect op andere klachten worden aangetoond. Dat dit in dit onderzoek deze relatie niet aantreft is dan ook opvallend. Een goede reden waarom dat zo is, hebben we nog niet kunnen bedenken.