De meeste personen bij wie een eerste psychose wordt vastgesteld, hebben al eerder contact gehad met de geestelijke gezondheidszorg. Interessant is of er in die eerdere hulpverlening patronen van zorg te ontdekken zijn die zouden kunnen wijzen op specifieke vroege risicofactoren voor het ontwikkelen van een eerste psychose. In deze studie werd dat onderzocht voor een groep van jonge Amerikanen met een eerste psychose.
Er is steeds meer evidentie voor het belang van vroege detectie en interventie voor adolescenten en jongvolwassenen met een eerste psychose. Hoe eerder gestart kan worden met de behandeling van een eerste psychose, hoe groter de kans is op een gunstig lange termijn behandelresultaat. Een groep Amerikaanse onderzoekers wilde aansluiten bij eerder buitenlands onderzoek naar patronen in de geestelijke gezondheidszorg die voorafgingen aan toeleiding naar vroege interventieprogramma’s voor personen met een eerste psychose.
Men gebruikte elektronische gezondheidsregistraties en verzekeringsclaims van vijf grote integrale gezondheidssystemen in de USA om personen van 15 tot 29 jaar te identificeren met een eerste psychose. Vervolgens keek men naar het gebruik van de gezondheidszorg in de drie jaar voorafgaande aan de eerste psychose, en naar eerder gestelde diagnoses en voorgeschreven medicatie in die periode. Men onderscheidde in deze studie vier soorten zorgverlening, alle gepaard gaande met een DSM-diagnose, te weten: (1) eerstelijnszorg, (2) specialistische ambulante geestelijke gezondheidszorg, (3) acute hulpverlening, en (4) klinische opname. Patronen in het gebruik van voorgaande zorg bij de groep met een eerste psychose (624 personen) werden vergeleken met die bij een groep zorgverzekerden uit de algemene populatie (1851 personen) en met die bij een groep personen met een eerste unipolaire depressie (1862 personen).
Vergeleken met de groep uit de algemene populatie bleek de groep met een eerste psychose veel meer zorgcontacten te hebben gehad binnen alle vier soorten zorgverlening, maar deze verschillen waren minder uitgesproken naarmate er meer tijd zat tussen deze contacten en de eerste psychose. De verschillen betroffen vooral de klinische opnames en de acute hulpverlening. Eenzelfde tendens werd gezien met betrekking tot de groep met een eerste depressie, maar die verschillen bleven stabiel in de drie jaar voorafgaande aan de eerste diagnose.
Kortom, de belangrijkste conclusie is ten eerste dat 60% van de mensen met psychose in het jaar daarvoor al gezien was binnen de GGZ. De meesten dus. Verder is het zo dat voorgaand algemeen gebruik van basis ggz of specialistische ggz niet duidelijk verschillend was tussen hen die later een eerste psychose of hen die later een depressie ontwikkelden. Het gebruik van klinische opname en acute hulpverlening daarentegen wel: dat lijkt een meer specifieke risicofactor te zijn voor de groep met een eerste psychose.