Gangbare medicatie- en/of psychologische behandelingen voor paranoide psychosen niet erg effectief? Nee, inderdaad. Maar de ontwikkelingen gaan door. Er zijn nog veel andere probleemgebieden die op zichzelf al zinvol zijn om te behandelen én die in verband staan met paranoïdie. Je hoeft niet altijd op de psychose zelf te mikken om toch doel te raken! Ook zo mooi: cliënten prioriteren hun eigen probleemgebieden.

Ongeveer tweederde van mensen met non-affectieve psychosen in de GGZ heeft weinig baat bij medicatie. Als (spreekt niet vanzelf…) psychologische behandeling wordt aangeboden, dan maakt minder dan de helft van cliënten het af. Toevoeging van CGT aan medicatie levert geringe extra winst op in klachtvermindering. De conclusie is dat gangbare behandelingen het niet zo goed doen als gewenst.

De auteurs van dit artikel plaatsen hun onderzoek in een programma genaamd FEELING SAFE. Zij beschrijven eerst empirisch onderbouwde kennis over risico- en onderhoudende factoren van paranoïde psychosen: angstige vermijding, piekeren, lage zelfwaardering, slechte slaap, perceptuele anomalieën (zoals hallucinaties) en denkvalkuilen (cognitieve biases). Onderzoek toont aan dat verbeteringen op elk van deze aspecten (wat op zichzelf al wenselijk is) helpt om paranoïdie te verminderen. De bedenkers hiervan, met Daniel Freeman als belangrijkste inspirator en onderzoeker, noemen dit een ‘translational treatment’ – wat uitgelegd kan worden als een therapie waarin wetenschappelijke kennis over een netwerk van factoren die met paranoia samenhangen wordt vertaald naar interventies. Aan de cliënt wordt dan gevraagd welke van de factoren in diens netwerk hij of zij het liefst behandeld wil zien: Slaap? Piekeren? Achterdocht? Alles?

In hun onderzoek toetsen de auteurs het theoretisch model van paranoidie-versterkende factoren. Ze vonden de uitkomsten van assessments van paranoidie en van genoemde factoren. Vervolgens onderzochten ze welke factoren de cliënten zelf het liefst behandeld zouden zien (cliënt preference).

Uit assessments bij 1.809 cliënten – bekend met paranoïde psychosen – kwam naar voren dat ernstige paranoia aanwezig was in 53,4% en frequente auditieve verbale hallucinaties (AVH) in 48,2%. Van de onderhoudende factoren in het paranoidie-‘netwerk’ bleek dat degenen met actueel aanwezige paranoidie en/of AVH ook de meeste overige netwerkfactoren rapporteerden, wat een bevestiging is van het theoretische raamwerk onder het FEELING SAFE PROGRAM.

Gemiddeld was ernstig piekeren aanwezig in 67,7%, ernstige vermijding in 64,5%, analytische redeneerproblemen in 55,9%, slapeloosheid in 50,1%, slecht psychologisch welzijn in 44,3%, sterk negatieve zelfovertuigingen in 36,6% en zwakke positieve zelfovertuigingen in 19,2%. Client-prioriteiten voor de behandeling waren: gelukkiger voelen (63,2%), minder piekeren (63,1%), meer zelfvertrouwen (62,1%), meer activiteiten (59,6%), beter besluiten kunnen nemen (56,5%), veiliger voelen (53,0%), beter slapen (52,3%) en beter omgaan met stemmen (45,3%).

Dit prachtige model biedt een gepersonaliseerd, modulair, op theorie en onderzoek gebaseerd pakket aan assessments, interventies met de voorkeur van cliënten als leidraad in het uiteindelijke behandelplan; en het kan voortdurend in ontwikkeling blijven want dit cognitieve netwerkmodel zal vanuit onderzoek blijven worden voorzien van innovaties.

Freeman D, Taylor KM, Molodynski A, Waite F. Treatable clinical intervention targets for cliënts with schizophrenia. Schizophrenia Research. 2019;211:44-50.

Artikel