Sinds de term “borderline” een halve eeuw geleden in het leven werd geroepen (als een soort grensgebied tussen neurose en psychose), maken psychotische verschijnselen deel uit van de classificatie ‘borderline persoonlijkheidsstoornis’. Maar over die verschijnselen bestond lang onduidelijkheid. Gelukkig komt hierin toenemend verheldering.
Wie kent niet termen als “quasi psychotische gedachten” of “pseudo-hallucinaties”? Beschrijvingen die eigenlijk vooral getuigden van de opvatting dat psychotische symptomen bij mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS) minder ernstig zouden zijn dan bij mensen met een schizofreniespectrumstoornis. Dat blijkt een misverstand.
Zo weten we inmiddels dat de prevalentie van hallucinaties bij BPS hoog is (43%) en stemmen horen bij BPS niet anders is dan bij schizofrenie. Ook weten we dat als er sprake is van hallucinaties bij BPS, deze vaak samengaan met andere psychotische symptomen, PTSS en een verleden van kindermisbruik. Ook zijn suïcidaliteit en opnames vaak geassocieerd aan de ernst van stemmen horen bij BPS. Wat we echter nog niet goed weten, is hoe het zit met de aanwezigheid en de kenmerken van wanen bij BPS, en hoe het beloop (de persistentie) is van wanen en hallucinaties. In de DSM-5 wordt bijvoorbeeld aangenomen dat aanwezige paranoïde gedachten van voorbijgaande aard zijn (criterium 9), maar is dat wel zo?
Een recente studie van een Nederlandse onderzoeksgroep levert hierin voortgaand inzicht. Zij stelden een vervolgonderzoek in naar alle 326 ambulante patiënten met BPS (Afdeling Persoonlijkheidsproblematiek, Parnassia, Den Haag, periode 2012-2015, 18 jaar of ouder, en zonder diagnose schizofrenie of schizoaffectieve stoornis) met een gemiddelde tijd van 3,16 jaar tussen baseline en follow-up. Gegevens werden verzameld via telefoongesprekken (n=267) en via face-to-face interviews (n=60). In tegenstelling tot de vragenlijsten die doorgaans worden gebruikt bij onderzoek naar BPS-criteria, en die veelal een vertekend beeld geven van aanwezige psychotische symptomen, gebruikten men vragenlijsten die standaard bij psychose onderzoek worden gebruikt, zoals de PSYRATS, PANSS en CASH.
Het onderzoek richtte zich op:
- het in kaart brengen van de prevalentie en de kenmerken van wanen
- de persistentie van hallucinaties en wanen
- de vergelijking van subgroepen die verschillen in mate van stabiliteit van hallucinaties (sporadisch, onderbroken of aanhoudend).
De puntprevalentie (aantal gevallen op bepaald moment) van wanen was 26%, gekenmerkt door sterke overtuigingen, matig lijden en minimale verstoring van het leven. Overmatige achterdocht bij BPS lijkt het midden te houden tussen overmatige achterdocht in de algemene populatie en in het schizofrenie spectrum, en ondersteunt de idee van een psychose-continuüm. Ook werd gevonden dat patiënten met een BPS vaak een lange geschiedenis kenden van psychotische ervaringen en dat aanwezigheid en ernst van zowel hallucinaties en paranoia stabiel bleven gedurende de onderzoeksperiode. Een groot percentage bleek onderbroken of aanhoudende hallucinaties en wanen te hebben, wat de opvatting dat deze symptomen bij BPS van voorbijgaande aard zijn, weerlegt.
Met betrekking tot de verschillen tussen de groepen van sporadisch, onderbroken of aanhoudend stemmen horen, bleek dat de laatste groep meer frequent stemmen hoorden, er meer onder leden, en er meer door gehinderd werden in het dagelijkse leven en in sociale activiteiten. Ook zag men bij deze groep meer comorbide psychiatrische stoornissen.
De onderzoekers adviseren tot slot om zorgvuldig assessment te doen naar psychotische verschijnselen bij patiënten met BPS, om tot een gepersonaliseerd behandelplan te komen voor zowel de persoonlijkheidsproblematiek als de psychotische symptomen.
Artikel