Door Janneke Ferwerda

Hallucinaties komen vaker voor in de algemene bevolking dan vaak wordt aangenomen, met een levenslange prevalentie van 7,3% tot 9,6%. Hoewel hallucinaties vaak worden geassocieerd met psychoses, komen ze ook voor bij andere aandoeningen zoals de ziekte van Parkinson. Daarnaast kunnen ze optreden bij mensen zonder psychische klachten, bekend als niet-klinische hallucinaties. Deze Engelse onderzoekers vroegen zich af of bij gezonde mensen een verband te vinden is tussen hallucinaties en hersenstructuren, en ze vonden iets heel opvallends.

Neuroimaging-studies laten zien dat hersenstructuren of activiteiten een belangrijke rol kunnen spelen bij zowel klinische hallucinaties (zoals auditieve en visuele hallucinaties) als hallucinatie-achtige ervaringen. Bij aandoeningen zoals schizofrenie en Parkinson worden bijvoorbeeld wel eens structurele afwijkingen gevonden in de volgende hersengebieden:

  • Superieure temporale gyrus (STG): betrokken bij taal en auditieve verwerking.
  • Inferieure frontale gyrus (IFG): speelt een rol in taal en besluitvorming.
  • Insula: helpt bij het verwerken van emoties en zintuiglijke informatie.

Daarnaast wordt op groepsniveau wel eens een afname van grijze stof kan zijn in taal- en sensorisch gerelateerde hersengebieden gevonden: volumeverminderingen in onder andere de STG en insula, en een dunnere cortex in gebieden zoals Heschl’s gyrus en de middelste temporale gyrus (MTG).

Een beter begrip van de neurale basis van zowel klinische als niet-klinische hallucinaties is essentieel om de onderliggende mechanismen beter te doorgronden en het brede spectrum van perceptuele ervaringen in verschillende populaties te beschrijven. Hoewel er veel onderzoek is gedaan naar hersenafwijkingen bij schizofreniepatiënten en mensen met Parkinson, is er nog beperkt onderzoek naar structurele veranderingen bij gezonde individuen met hallucinatie-achtige ervaringen, vooral visuele hallucinaties.

Deze studie onderzocht de relatie tussen aanleg voor hallucinaties en structurele hersenveranderingen bij gezonde individuen. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat gezonde personen met auditieve hallucinaties (AVH) een toename van grijze stof in de temporale gebieden vertonen. Dit suggereert dat verschillende groepen unieke neurale mechanismen hebben die hallucinaties beïnvloeden. Dit onderzoek breidt die kennis uit door zowel auditieve als visuele hallucinatiegevoeligheid te analyseren met behulp van technieken die volumeveranderingen en corticale dikte meten.

Deelnemers aan dit onderzoek werden geworven via een online enquête binnen de gemeenschap van de Universiteit van Liverpool. Personen met een eerdere diagnose van auditieve verbale hallucinaties (AVH) werden uitgesloten. Alleen deelnemers zonder diagnose van AVH mochten deelnemen aan de MRI-studie, zodat uitsluitend een niet-klinische populatie werd onderzocht. Hallucinatiegevoeligheid werd gemeten met de Launay-Slade Hallucination Scale (LSHS-M). De onderzoeksgroep bestond uit 68 deelnemers met een gemiddelde leeftijd van 29,1 jaar.

Belangrijkste bevindingen
In tegenstelling tot klinische populaties, waar vaak een afname van grijze stof wordt gevonden, zagen de onderzoekers bij gezonde mensen met hallucinatiegevoeligheid juist een toename van grijze stof in de volgende hersengebieden:

  • STG, MTG en MOG: betrokken bij auditieve en visuele verwerking.
  • Transverse temporal gyri (TTG): een gebied dat geluidsinformatie verwerkt.
  • Fusiforme gyrus: essentieel voor het herkennen van gezichten en visuele objecten.

Bij gezonde individuen kan een toename van grijze stof wijzen op verbeterde neurale connectiviteit of plasticiteit, wat mogelijk een beschermende of adaptieve rol speelt bij hallucinatie-achtige ervaringen. Dit wijst erop dat hallucinaties bij gezonde individuen anders functioneren dan bij mensen met schizofrenie en mogelijk zelfs een normaal onderdeel zijn van hoe de hersenen informatie verwerken. Anderzijds: misschien is dat bij schizofrenie ook wel zo, maar spelen er daar naast hallucinaties soms andere factoren die bij een subgroep te maken hebben met hersenvolume-afname. Zaken zoals bijvoorbeeld inactiviteit of medicatiegebruik.

Een belangrijke beperking van deze studie is dat de steekproef voornamelijk bestond uit jonge, hoogopgeleide deelnemers, waardoor de resultaten niet zonder meer gegeneraliseerd kunnen worden naar andere doelgroepen.

Alotaibi, A. M., Alosaimi, M. H., Alshammari, N. S., Orfali, R. S., Alwatban, A. Z., Alsharif, R. A., … & Bentall, R. P. (2024). Exploring the relationship between hallucination proneness and brain morphology. NeuroImage, 304, 120942.
Artikel