Heb je weleens het gevoel dat mensen iets tegen je zeggen met een dubbele betekenis? Of weleens gedachten gehad dat mensen je iets kwaads willen doen? Zo’n 10-15% van de algemene bevolking heeft in mindere of meerdere mate last van overmatige achterdocht. Dus het komt niet alleen voor bij mensen met een psychiatrische diagnose. Er zijn inmiddels veel aanwijzingen dat vroege interpersoonlijke negatieve ervaringen een rol spelen in de ontwikkeling van dit soort achterdocht.
Volgens het cognitieve model van overmatige achterdocht begint de ontwikkeling van achterdocht met ingrijpende gebeurtenissen zoals een stressvol life-event of drugsgebruik. Deze gebeurtenissen leiden tot bijzondere, ongewone ervaringen, zowel interne (bijv. perceptuele onregelmatigheden, of betekenisvolle gevoelens) als externe (ambigue sociale situaties). Omdat deze ervaringen zo ongewoon zijn, gaan mensen op zoek naar een verklaring. Soms resulteert dit zoekproces in bedreiging-inhoudende interpretaties, vanwege de invloed van verschillende factoren, zoals ervaringen in het verleden, angst, persoonlijkheid, besluitvormingsprocessen, en cognitieve tendensen, zoals springen naar conclusies.
Schadelijke life-events, zoals negatieve ouder-kind relaties, waarbij sprake is van verwaarlozing en misbruik van kinderen, kunnen bij kinderen leiden tot negatief zelfbeeld of negatieve overtuigingen over de ander. Zij zouden hierdoor meer op hun hoede zijn voor toekomstige sociale dreiging en meer kwetsbaar zijn voor schadelijke interpersoonlijke ervaringen. Deze kinderen zijn meer geneigd tot negatieve emotionele reacties, zoals gevoelens van vernedering. Maar of dit ook zal leiden tot de ontwikkeling van overmatige achterdocht, is eigenlijk nog weinig beschreven.
Een Italiaans-Noorse onderzoeksgroep, die daar meer van wilde weten, vroeg zich af of interpersoonlijke gebeurtenissen van vernedering, zowel in heden als verleden (bijv. wreed bekritiseerd, gepest, beledigd of geminacht zijn), en een negatief gezinsverleden positief gerelateerd waren aan overmatige achterdocht.
Bij 175 non-klinische deelnemers van 18 tot 62 jaar (81% vrouwen en 19% mannen) werden drie vragenlijsten afgenomen: een over ervaringen van vernedering, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen ervaringen in verleden en in heden; een over risicovolle gezinscontext (tussen 5e en 15e levensjaar); en een lijstje met vier vragen over overmatige achterdocht.
Een patroon van significante samenhang werd zichtbaar. Overmatige achterdocht bleek samen te hangen met negatief gezinsverleden en vernederingen in verleden en heden. Correlaties allemaal tussen de 0.20 en 0.25. Ook was er samenhang tussen negatief gezinsverleden en vernederingen in verleden en heden. In het bijzonder bleken interpersoonlijke vernedering in het verleden en negatieve gezinsomstandigheden hogere niveaus van overmatige achterdocht te voorspellen, terwijl vernederingen in het heden dat niet voorspelden.
Voor het eerst zijn er nu dus aanwijzingen dat vroege ervaringen van vernedering en een negatief gezinsverleden betrokken zijn bij de ontwikkeling van overmatige achterdocht. Voor de klinische praktijk betekent dit dat vroege interventies in gezinnen met een verhoogd risico van groot belang zijn, ter preventie van de ontwikkeling van overmatige achterdocht. Ook kunnen psychotherapeutische interventies, gericht op het bestrijden van de negatieve effecten van vroege, traumatische ervaringen, mogelijk behulpzaam zijn bij het verminderen van de kans op overmatige achterdocht.
Collazzoni, A., Laloyaux, J., & Larøi, F. (2017). Examination of humiliation and past maladaptive family context in persecutory ideation: An exploratory study. Comprehensive Psychiatry, 78, 19-24.