Door Rob van Grunsven

We weten dat bij positieve symptomen naast psychologische en biologische factoren ook omgevingsfactoren een rol spelen in het ontstaan, zoals immigratie en opgroeien in de stad. Bij negatieve symptomen is die impact vanuit de omgeving minder bekend. Zou het zinvol zijn daar eens meer licht op te werpen? Gregory Strauss vond van wel!

In het onderzoek naar negatieve symptomen (avolitie/apathie, affectvervlakking, anhedonie, alogia, en asocialiteit) is de aandacht vooral uitgegaan naar mechanismen in de persoon, en weten we inmiddels dat de effecten van behandelingen gericht op die biologische, psychologische en cognitieve factoren nog niet heel groot zijn.

Tijd dus om de aandacht eens specifiek te verleggen naar factoren buiten de persoon, vond Gregory Strauss, een Amerikaans onderzoeker, en postuleerde daartoe zijn zogenaamde “Bioecosysteem theorie van negatieve symptomen”. In deze theorie worden 4 ecologische systemen onderscheiden, die bij zouden dragen aan ontwikkeling en instandhouding van negatieve symptomen, waarvan de meest relevante zijn:

  1. Het microsysteem: de directe omgeving met een directe invloed op iemands activiteiten, rollen en interacties, bijvoorbeeld thuis, op school, op ‘t werk, of in de kerk.
  2. Het exosysteem: de indirecte omgeving waarin een persoon niet actief participeert maar wel door beïnvloed wordt, zoals de beschikbaarheid van bronnen. Bijvoorbeeld vervoer, begaanbaarheid van straten, toegang tot recreatieve voorzieningen, winkels, e.d., woningen, groenvoorzieningen, criminaliteit, lokale economie en toegang tot sociale dienstverlening. Ook “machtssystemen”, die bepalen wat er met de persoon gebeurt vallen hieronder, zoals massamedia, politiek, wet- en regelgeving, gehandicaptenbeleid, arbeidsdiscriminatie, e.d.

Straus onderzocht zijn theorie bij 38 ambulante patiënten met psychotische stoornis en bij 34 jongeren met een klinisch hoog risicoprofiel voor psychose. Beide groepen vergeleek hij met personen zonder psychiatrische problemen, respectievelijk 31 (studie 1) en 30 personen (studie 2).

Hogere scores op negatieve symptomen bleken inderdaad onder invloed te staan van omgevingsfactoren. In het microsysteem: vermindering van de mogelijkheden om activiteiten aan te gaan, en vermindering van het aantal partners voor sociale interactie. In het exosysteem: indirecte omgevingsfactoren (in de vorm van economie, massamedia, politiek, wetten en bestuur) hadden impact op deelname aan sociale, recreatieve en doelgerichte activiteiten.
De relaties tussen negatieve symptomen en omgevingsfactoren werden niet verklaard door andere factoren, zoals depressie, en waren het sterkst voor personen met primaire negatieve symptomen (‘deficiet’-groep). Ook waren de negatieve symptomen sterker voor de schizofreniegroep (SZ) dan voor de klinisch hoog risicogroep, wat verklaard zou kunnen worden door de duurzamere impact van indirecte omgevingsfactoren in de SZ-groep.

Kortom, de resultaten geven voorlopige ondersteuning voor de bioecosysteem theorie, en versterken eerdere bevindingen over de relaties van negatieve symptomen aan onder-stimulerende omgevingen, kleinere sociale netwerken, grotere lokale inkomstverschillen, lagere socio-economische status, en urbanisatie. De studie roept tevens het belang op van het ontwikkelen van systeeminterventies, voor zowel micro- als exosystemen.

Met andere woorden, hoe toegankelijker en meer beschikbaar we sociale interactie en deelname aan activiteiten maken, hoe groter de kans lijkt te zijn op preventie of vermindering van negatieve symptomen. Daar ligt dus ook een uitdaging voor bestuur en politiek.

Strauss, G.P. (2023). Environmental factors contributing to negative symptoms in youth at clinical high risk for psychosis and outpatients with schizophrenia. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology. Online ahead of print.

Artikel