Door Paul de Bont

Van oudsher wordt schizofrenie geassocieerd met een doorgaande verslechtering van capaciteiten: cognitieve deterioratie. Als onze cliënten zich daar zorgen over maken, wat kunnen we ze dan vertellen? Bestaat dat verband dan echt?

De meest ernstige variant in het psychosespectrum noemen we nog steeds schizofrenie. Een minderheid van deze groep cliënten herstelt: studies komen uit op 14 tot 32%. Naast positieve en vaak ook negatieve symptomen vallen neurocognitieve beperkingen bij veel patiënten op. De successen die geboekt zijn met antipsychotische medicatie of met psychologische interventies hebben helaas niet het algemene herstelpercentage doen afnemen, noch het percentage van cliënten dat kampt met neurocognitieve problemen.

Er zijn grofweg drie visies op cognitief verval: i) het ontstaat tijdens de premorbide en eerste acute fase, om daarna stabiel verlaagd te blijven; ii) na de eerste psychose komt verval sneller dan bij gezonde mensen; iii) het varieert en sommigen kunnen herstellen van cognitief verval. Voor alle drie de modellen zijn aanwijzingen. In deze studie proberen wederom de auteurs meer inzicht te krijgen op basis van een grotere en longitudinale steekproef.

Het doel was om (1) veranderingen in neurocognitief functioneren te bepalen over een periode van tien jaar na de initiële diagnose en mogelijke correlaties met veranderingen in symptoomernst en sociaal functioneren te onderzoeken, (2) cognitieve resultaten over 20 jaar te onderzoeken en associaties met andere langetermijnresultaten te bepalen, en (3) te onderzoeken of specifieke baseline kenmerken veranderingen in neurocognitie over tien jaar zouden voorspellen.

Uit de originele steekproef van de OPUS-1 studie (N=578)1 konden N=129 deelnemers met een initiële diagnose van schizofrenie tot 20 jaar na hun eerste psychose herbeoordeeld worden op cognitief functioneren.

De groep als totaal veranderde eigenlijk niet over de tijd. De onderzoekers vonden dat 30,5% van de patiënten een neergaand beloop van de neurocognitie had, 49,2% had een stabiel beloop en 20,3% toonde verbeteringen in de neurocognitie.

Goed cognitief functioneren op de 20-jaars follow-up hing samen met hogere niveaus van sociaal functioneren. Een toename van negatieve symptomen hing samen met cognitieve verslechtering. Een jongere leeftijd bij inclusie en een laag opleidingsniveau voorspelden een verslechtering van de neurocognitie.

Relativerend, want kans-technisch waarschijnlijk niet toevallig, is de bevinding dat de groep die cognitief verbeterde, bij aanvang de laagste cognitieve scores had. En de groep die verslechterde had bij aanvang juist de hoogste cognitieve scores. Wie laag scoort bij aanvang heeft meer kans om te stijgen dan om te dalen, en andersom.

Er is dus variatie in het beloop van cognitie, van herstel naar stabiel naar verval. Belangrijk is dat neurocognitief verval niet op zichzelf staat, maar plaatsvindt in een context van verslechtering in sociaal functioneren en negatieve symptomen.

Voor deze groep met name is extra onderzoek nodig naar behulpzame interventies om de beperkingen een halt toe te roepen of te helpen opheffen.

Starzer, M., H. G. Hansen, C. Hjorthoj, N. Albert, K. E. Lewandowski, L. B. Glenthoj, and M. Nordentoft. “20-Year Neurocognitive Development Following a Schizophrenia Spectrum Disorder and Associations with Symptom Severity and Functional Outcomes.”

Artikel

1   Bertelsen, M., Jeppesen, P., Petersen, L., Thorup, A., Øhlenschlæger, J., Le Quach, P., … Nordentoft, M. (2008). Five-year follow-up of a randomized multicenter trial of intensive early intervention vs standard treatment for patients with a first episode of psychotic illness: The OPUS trial. Archives of General Psychiatry, 65(7), 762–771.

https://doi.org/10.1001/ ARCHPSYC.65.7.762.