Psychotische ervaringen komen vaak voor onder mensen in de algemene bevolking. Voor sommigen betekent dit dat zij een verhoogde kans hebben om een psychotische stoornis te ontwikkelen. Dit geldt zeker niet voor iedereen, want er is een grote groep die geen last heeft en/of geen hulp zoekt voor de psychotische ervaringen. Nieuwsgierig naar welke rol betekenisgeving hierin speelt?
Mensen met psychotische ervaringen die hier geen hulp voor zoeken onderscheiden zich van een hulpzoekende groep in dat zij geen achterdocht, cognitieve problemen en negatieve symptomen ervaren. Ook zijn zij sneller geneigd hun ervaringen te normaliseren of spirituele / bovennatuurlijke verklaringen te zoeken. De huidige studie onderzocht dit nogmaals, maar dan met enkele nieuwe elementen. Ze bekeken of een hulpzoekende, klinische groep sneller hun psychotische ervaringen een achterdochtige of gevaarlijke betekenis geven vergeleken met een niet-hulpzoekende groep, en dus ook minder geneigd zijn spirituele of bovennatuurlijke verklaringen te geven. Hierin is het belangrijk dat beide groepen hun ervaringen beschouwen als van buiten komend (egodystoon).
Drie groepen werden met elkaar vergeleken. De hulpzoekende groep bestond uit mensen met een psychotische stoornis (N=84), de niet-hulpzoekende groep uit mensen uit de algemene bevolking met langdurige psychotische ervaringen (N=92) en de controlegroep bestond uit mensen uit de algemene bevolking zonder psychotische ervaringen (N=83). Door middel van interviews en vragenlijsten werd bij de eerste twee groepen onderzocht hoe de psychotische ervaringen eruit zagen en welke betekenis eraan gegeven werd. Vervolgens werden de groepen vergeleken bij het interpreteren van drie experimentele computertaken. De taken waren gericht op het bewust creëren van abnormale ervaringen. Deelnemers moesten bijvoorbeeld een kaartspel spelen waarbij de indruk wordt gewekt dat de computer iemands gedachten kan lezen.
De hulpzoekende groep was meer geneigd om achterdochtige interpretaties te geven in vergelijking met de niet-hulpzoekende groep. Ze hadden ook minder normaliserende en bovennatuurlijke verklaringen. De hulpzoekende groep verklaarde hun ervaringen verder als meer negatief, gevaarlijk, abnormaal en minder controleerbaar dan de niet-hulpzoekende groep. Wederom opvallend was dat de groepen niet verschilden in de mate waarin ze hun ervaringen externaliseerden (als egodystoon beschouwden). De computertaken, gericht op het bewust oproepen van abnormale ervaringen, werden wel als bedreigender ervaren door de hulpzoekende groep. De niet-hulpzoekende groep verschilde hierin niet van de controlegroep.
Deze studie bevestigt eerdere resultaten dat de manier waarop psychotische ervaringen worden geïnterpreteerd maakt of de ervaringen worden gezien als klachten. De hulpzoekende groep verklaart hun ervaringen als gevaarlijk, biologisch (‘er is iets ergs met me aan de hand’) en bedreigend, terwijl de niet-hulpzoekende groep bovennatuurlijke of spirituele verklaringen geeft. Klinisch betekent dit ten eerste dat de aanpak van cognitieve gedragstherapie goed aansluit: het gaat veelal om de betekenis die iemand aan ervaringen geeft. Specifiek lijkt het zinvol dat er binnen de behandeling aandacht uitgaat naar het normaliseren en het minder bedreigend en gevaarlijk interpreteren van psychotische ervaringen.