Kan cognitieve adaptatie training (CAT) bijdragen aan beter cognitief functioneren? En kan CAT bijdragen aan het herstel van algemeen functioneren? En zo ja: is het betere cognitieve functioneren dan de oorzaak van het betere algemene functioneren?
Veel mensen vergeten wel eens iets: je staat in de winkel en je boodschappenlijst ligt nog thuis. Of de planning gaat niet helemaal goed: de aardappelen zijn gaar terwijl je burger nog ligt te braden. De meeste mensen kunnen hier goed mee leven. Maar als deze momenten vaak voorkomen of in ernstige mate, kan dit beperkend zijn.
Cognitieve adaptatie training (CAT) is een psychosociale behandeling. In deze behandeling worden interventies ingezet om te helpen bij vergeetachtigheid, moeite met planning etc. Deze problemen zien we vaak bij mensen met schizofrenie. Amerikaanse onderzoekers wilden het effect van CAT toetsen en vroegen zich daarbij af: is deze interventie nu slechts effectief als hulpmiddel om cognitieve beperkingen te omzeilen, of verandert CAT iemands cognitieve functioneren zelf ook echt, en wordt hierdoor iemands algehele functioneren beter?
Er deden 120 mensen met schizofrenie mee. Een derde deel van hen kreeg CAT, ongeveer een derde kreeg algemene cognitieve tips en trucs wanneer ze op afspraak kwamen bij de instelling in plaatst van de uitgebreidere CAT, en de rest was controlegroep en kreeg geen speciale ondersteuning voor cognitief functioneren. CAT werd ingezet door eerst goed te kijken naar de thuissituatie van mensen. De onderzoekers vroegen de patiënten: hoe gaat het nu met het denken, plannen, organiseren, onthouden en de aandacht/concentratie in het dagelijks leven? Vervolgens werd gekeken naar twee dingen: (1) de mate waarin mensen doelgericht handelden; en (2) de mate waarin executief functioneren was verstoord gemeten met neuropsychologische tests. Op basis hiervan werden plannen opgesteld om mensen thuis te ondersteunen. Patiënten met grotere tekorten werden meer ondersteund middels structuur en aanwijzingen. Hierbij kun je denken aan briefjes op de koelkast (boodschappen doen om 16:00 uur en langs oma gaan om 19:30), agenda’s, alarmen op telefoons, etc. Mensen met minder beperkingen kregen kleinere tips en trucs. Dit alles toegespitst op individuele behoeften van de persoon. De therapie duurde negen maanden, ongeveer 30-45 minuten per week.
Figuur 1
Uit de resultaten bleek dat de groep die de CAT behandeling kreeg nadien beter scoorde op het algehele functioneren: bv. op het hebben van sociale contacten en activiteiten doen. Ook scoorden ze beter op tests voor cognitief functioneren, te zien in bovenstaande figuur 1. Dit effect bleef in ieder geval zo tot een jaar na de training. Op de vraag van de onderzoekers of het betere cognitieve functioneren ook de oorzaak was van het beter algeheel functioneren was het antwoord: nee. Het is niet bewezen dat het betere functioneren van de deelnemers kwam doordat mensen beter cognitief gingen functioneren. Op beter functioneren in het dagelijks leven kunnen andere dingen invloed hebben gehad, zoals bijv. de ontdekking dat cognitieve beperkingen niet noodzakelijk betekenen dat je niks meer kunt.
Conclusies:
Een individuele aanpak heeft de voorkeur wanneer we mensen willen helpen om beter te functioneren. Kijk hoe en waar je cliënt vastloopt door cognitieve beperkingen en denk creatief na over praktische oplossingen (bv: koop een agenda!). En daarnaast nog belangrijk: wanneer mensen vooruitgaan in cognitief functioneren hoeft dit niet te betekenen dat het algemeen functioneren ook beter wordt. Hiervoor zijn ander interventies nodig.