Aangenomen wordt dat een negatief zelfbeeld en een negatief beeld van de ander een centrale rol spelen bij veel psychische problemen, inclusief psychose. In onder andere het cognitieve model van Freeman (2002) worden beide gezien als belangrijke factoren bij het ontwikkelen van gevoelens van onveiligheid en paranoia. Een systematisch onderzoek naar de omvang en de consistentie van deze associaties in studies bleef echter uit. Althans, tot nu.
Een onderzoeksgroep uit Manchester (UK), stelde zich de volgende doelen:
- een meta-analyse doen naar de omvang en consistentie van de relatie tussen negatief zelfbeeld en beeld van de ander (ander-beeld) enerzijds, en paranoia anderzijds, in zowel klinische als niet-klinische studies
- een uitgebreide beschrijvende review geven van alle kwantitatieve studies naar deze relatie
- de methodologische kwaliteit van die studies evalueren
- het bieden van aanbevelingen voor toekomstig onderzoek naar deze relatie.
Na een omvangrijke search (van 12.970 records) werden uiteindelijk 43 studies meegenomen over de relatie tussen zelfbeeld/ander-beeld en paranoia, waarvan er 25 ook geschikt bleken voor de meta-analyse.
De meta-analyse toonde een matige tot sterke relatie tussen paranoia en zowel negatief zelfbeeld als ander-beeld. Deze bevinding ondersteunt het theoretische model van Freeman (2002) waarin de combinatie van negatief zelfbeeld en ander-beeld niet alleen kan leiden tot gevoelens van kwetsbaarheid, maar ook tot gevoelens van onveiligheid voortkomend uit de beleving van gevaarlijke, verdachte anderen, wat zich kan ontwikkelen naar paranoia. Dit verband was duidelijk bij zowel mensen in de GGZ als gezonde mensen. Dit ondersteunt het idee dat paranoia het best begrepen kan worden op een continuüm, en onderzoek naar paranoia in de algemene populatie kan helpen bij een beter begrip van paranoia in de GGZ.
Daarbij moet wel vermeld worden dat wanneer er gecontroleerd werd voor depressie, er in een aantal studies geen significante relatie meer werd gezien tussen negatief zelfbeeld en paranoia, en een enkele studie suggereerde dat depressie mogelijk medieert tussen negatief zelfbeeld en paranoia. Deze bevindingen werden niet gezien bij de relatie tussen negatief ander-beeld en paranoia, wat er mogelijk op wijst dat negatief ander-beeld een meer robuuste voorspeller is voor paranoia dan negatief zelfbeeld.
Aan de selectie alsook de methoden van de studies is best wat aan te merken. Maar deze review en meta-analyse is de eerste op dit onderwerp, en biedt het aanknopingspunten voor toekomstig onderzoek. De onderzoekers zelf denken aan meer longitudinaal onderzoek, bij voorkeur beginnende in de late adolescentie; meer gebruik maken van Experience Sampling Methode; meer aandacht voor de impact van hechting op negatief zelfbeeld en ander-beeld en paranoia; en meer aandacht voor de onderbelichte factor van afwezigheid van positief ander-beeld.
Voor de klinische praktijk zijn de concepten van negatief zelf- en ander-beeld onontbeerlijk bij het conceptualiseren en personaliseren van casuïstiek. Gelukkig is het meenemen van die factoren in Nederland al jarenlang goed gebruik bij de psychologische behandeling van psychose (CGTp), aangestuurd door de Stichting Cognitie en Psychose, en geconcretiseerd in het digitale GU-formulier van de Probleemformulering (te downloaden via www.gedachtenuitpluizen.nl), waarin Zelfbeeld en Ander-beeld (en Wereldbeeld) expliciet en centraal zijn opgenomen. Al met al reden om dat onderdeel van de probleemformulering nog beter en concreter te personaliseren!
Artikel