Bijna 30% van de mensen met schizofrenie (SZ) kampen ook met obsessief-compulsieve symptomen (OCS), en de prevalentie van een obsessief-compulsieve stoornis (OCD) bij schizofrenie wordt geschat op ongeveer 12%, aanzienlijk hoger dan in de algemene populatie (1,9 tot 2,5%). Sommige onderzoekers spreken zelfs van ‘schizo-obsessieve stoornis’ als een specifieke klinische categorie. Maar wat weten we nu eigenlijk van de samenhang van dwangverschijnselen en psychotische verschijnselen?
Een Franse onderzoeksgroep publiceerde een overzicht van de huidige stand van zaken met betrekking tot epidemiologische, klinische en therapeutische kennis van de specifieke samenloop van OCS en schizofrenie spectrumstoornissen. Zij onderscheidden daarbij drie contexten waarbinnen die samenloop zich voordoet. OCS: (1) bij subklinische symptomen van schizofrenie; (2) bij schizofrenie (SZ); en (3) als gevolg van antipsychotica (AP).
Ofschoon OCS beschouwd kunnen worden als subklinische symptomen van SZ, laten meerdere studies naar de aanwezigheid van OCS in de UHR-populatie zien dat er geen evidentie is voor de samenhang van OCS met een verhoogd risico voor transitie naar een eerste psychose. Wel is er evidentie voor lagere kwaliteit van leven, lager professioneel en sociaal functioneren, en een slechter beloop van OCD.
Bij de doelgroep van patiënten met SZ en OCS zien we ernstigere psychotische symptomen (significant hogere scores op de PANSS en hogere doses AP tijdens de eerste psychose en in volgende episodes), ernstigere depressieve symptomen, hogere suïcidaliteit en lager sociaal functioneren, vergeleken met patiënten met SZ zonder OCS. Opmerkelijk is ook dat OCS en wanen gemeenschappelijke specifieke metacognitieve profielen laten zien, vooral in de vorm van een verhoogde behoefte aan controle over gedachten. Als we kijken naar ziektebesef, bleek bij deze groep dat het beseffen van het hebben van OCS positief samenhing met het besef van het hebben van SZ, maar niet met het hebben van een waan.
Met betrekking tot de relatie tussen AP en OCS, blijkt vooral clozapine OCS te induceren, waarbij ook een dosis-respons relatie wordt gevonden. Daarnaast is er ook voor olanzapine en risperidon verdenking op inductie van OCS. Probleem is dat bij verlaging van doses AP toename van psychotische symptomen verwacht kan worden. Daarom is het interessant dat er recent aanwijzingen zijn van positieve effecten op verminderen van OCS, wanneer aripiprazol toegevoegd wordt als add-on bij clozapine geïnduceerde OCS, met behoud van de dosis clozapine. Maar daarvoor is meer onderzoek nodig.
Waar het gaat over therapeutische interventies voor het verminderen van OCS bij SZ ligt in deze Franse review de nadruk nogal eenzijdig op farmacotherapeutische bevindingen. Men noemt aan het slot nog één review over de effectiviteit van CGT voor OCS bij patiënten met SZ. Het lijkt zinvol gezien de impact (‘severity marker’) van OCS op het beloop van SZ om naast CGTp ook interventies als ERP (exposure responspreventie) standaard aan te bieden.