Overhaast conclusies trekken is de neiging om op grond van weinig informatie tot een vaststaand oordeel te komen. We zien dit bij mensen met een psychotische stoornis en het is de meest onderzochte cognitieve tendens die verband houdt met psychose. Dat komt omdat er relaties worden verondersteld tussen overhaast conclusies trekken en het ontwikkelen en in stand houden van overmatige achterdocht. Daarnaast lijkt er ook een relatie te zijn met het cognitieve functioneren, met name met het werkgeheugen en het executieve functioneren. Maar deze relaties zijn eigenlijk nooit goed onderzocht bij mensen die een eerste psychose doormaken. Zou er nu bij deze groep ook al sprake zijn van overhaast conclusies trekken? En hoe zit het met de relaties met overmatige achterdocht en cognitief functioneren? Dat is belangrijk om te weten, omdat overhaast conclusies trekken ontvankelijk is voor psychologische behandelinterventies.
Onderzoekers uit London onderzochten deze vragen. Zij vergeleken een groep van 108 patiënten die een eerste psychose doormaakten met een groep van 101 mensen uit de algemene populatie met vergelijkbare leeftijd. Bij alle deelnemers werden metingen verricht naar achterdocht, IQ, werkgeheugen, en overhaast conclusies trekken. Kanttekening daarbij is dat overmatige achterdocht niet in beide groepen op dezelfde wijze werd gemeten. Hierdoor is een vergelijking van de relaties tussen cognitieve tendens en overmatige achterdocht beperkt.
Uit de resultaten kwam naar voren dat overhaast conclusies trekken prominent aanwezig was bij de mensen met een eerste psychose en wel bijna twee keer zo veel als bij mensen uit de algemene populatie. Ook werd in de groep met een eerste psychose een duidelijke relatie gezien tussen de mate van springen naar conclusies en de ernst van de achterdocht. Die relatie werd niet gevonden in de algemene populatie. Voorts vond men duidelijke relaties tussen overhaast conclusies trekken en het cognitief functioneren. Mensen die snel naar conclusies sprongen hadden lagere IQ’s en lagere scores op werkgeheugen. Dat gold zowel voor mensen met een eerste psychose als voor mensen uit de normale populatie.
Deze studie is uiteraard te beperkt om te kunnen spreken van oorzakelijke verbanden tussen overhaaste conclusies trekken en het ontwikkelen van een psychose. Dat geldt ook voor een oorzakelijk verband tussen verminderd cognitief functioneren (lagere scores op IQ- en en werkgeheugen) en de cognitieve tendens springen naar conclusies. Wel lijkt het zinvol om naast (het ontwikkelen van) interventies die gericht zijn op het verminderen van overhaast conclusies trekken, ook interventies toe te voegen die gericht zijn op het verbeteren van het algemeen cognitief functioneren en werkgeheugen. Deze gecombineerde aanpak zou effectief kunnen zijn bij zowel het voorkomen of uitstellen van de overgang naar een eerste psychose dan wel bij het verminderen van de ernst van overmatige achterdocht.