De cognitief gedragstherapeutische behandeling van patiënten met psychose (CGTp) onderscheidt zich van bijvoorbeeld de behandeling van angst door de bijzondere therapeutische relatie en de bijzondere inhoud. Maar wat als nu de bijzondere inhoud die relatie dreigt te verstoren? Wat te doen als de patiënt achterdochtig wordt naar de therapeut? Wat als de therapeut nu betrokken raakt in de complottheorie van de patiënt? Wat betekent dat voor de therapeut? En wat voor impact heeft dit op de patiënt? Hoe hanteer je dit in de therapeutische relatie? Wat is daarbij behulpzaam?
Eerder hadden gerenommeerde onderzoekers op het gebied van CGTp al wel gewezen op het belang van een ’therapeutische alliantie’ voor het bevorderen van een positief therapie resultaat. In die literatuur wordt ook in algemene zin wel richting gegeven aan hoe je kunt voorkomen dat je als therapeut wordt meegenomen in overmatige achterdocht van de patiënt. Maar er zijn eigenlijk nauwelijks studies die meer in detail gericht zijn op dit bijzondere verschijnsel.
Een groep onderzoekers van de Royal Holloway University of London wilde hierin meer inzicht krijgen. In een kwalitatieve studie interviewden zij 10 therapeuten en 8 patiënten die allen ervaring hadden met overmatige achterdocht naar de therapeut. De therapeuten waren allen gekwalificeerde klinisch psychologen met minimaal twee jaar ervaring met CGTp, mannen en vrouwen en allen blank en Brits. De patiënten waren allen blanke Britse mannen. Op een na gebruikten zij allen medicatie.
De resultaten van deze aanpak beschrijven zij overwegend in de vorm van letterlijke antwoorden van de geïnterviewden, en alleen om die reden is dat al interessant. Zij geven een kijkje in de keuken van de therapeut die worstelt met het vinden van een antwoord op wat er in de therapeutische relatie gebeurt. Jammer is overigens dat relatief weinig aandacht is gegeven aan de reflectie vanuit het perspectief van de patiënt. De therapeut ziet zich in elk geval geconfronteerd met allerlei dilemma’s in therapeutische houding en hantering. Bijvoorbeeld, moet je nu meer terughoudend worden naar je patiënt of juist meer open worden? Moet je nu gericht zijn op het ‘fiksen’ van die op jou gerichte achterdocht of is het beter het te laten bestaan en het als zodanig te accepteren? Trek je het boetekleed aan en ga je op eieren lopen, of blijf je beter gewoon jezelf?
De resultaten geven behalve deze dilemma’s ook aanwijzingen voor het therapeutisch hanteren van overmatige achterdocht in de therapeutische relatie. Zo lijkt een aanpak gericht op behoud van openheid en samen met de patiënt proberen inzicht te krijgen in wat er speelt, werkzaam te zijn, voor zowel therapeut als patiënt. Ook het samen onderzoeken en toetsen van de overtuigingen die de patiënt heeft over de therapeut werkt goed voor beiden. Het accepteren en laten gelden van de achterdocht is eveneens een belangrijke factor in het vruchtbaar hanteren van deze bijzondere problematiek. Kortom, de onderzoekers bevestigen het grote belang van nauw samen blijven werken met de patiënt, zoals in eerder onderzoek al werd benadrukt. Beter samen proberen te begrijpen dan te veel proberen te veranderen.
Aardig is misschien om nog te vermelden dat in essentie de GU Sessieformulieren Start en -Eind voorzien in de mogelijkheid om achterdocht gericht op de therapeut al in een vroeg stadium te onderkennen. De vraag “Is (was) er iets wat u onprettig of vervelend vond tijdens de (vorige) sessie?” beoogt de kwaliteit van de therapeutische relatie te blijven monitoren.
Lawlor, L., Hall, K., & Ellett, L. (2014). Paranoia in the therapeutic relationship in cognitive behavioural therapy for psychosis. Behavioural and Cognitive Psychotherapy, 11, 1-12. doi:10.1017/S1352465814000071
http://archpsyc.jamanetwork.com/article.aspx?articleid=2091663