Iedere behandelaar die in aanraking komt met mensen met schizofrenie of andere psychotische stoornissen herkent het: de negatieve symptomen zijn hardnekkig en beperken iemands functioneren. In onze psychologische behandeling zijn ze vaak een ingewikkelde en verstorende factor. En hoewel iedereen begrijpt dat we meer grip moeten krijgen op deze symptomen om het functioneren van onze cliënten te verbeteren, is het nog steeds niet gelukt om een goed en eenduidig theoretisch model voor negatieve symptomen -inclusief aangrijpingspunten voor behandeling- te ontwikkelen. Professor Kring en haar collega’s hebben wel een mooie poging gedaan met het Temporal Experience of Pleasure (TEP) Model.
In het TEPmodel staat het begrip “anticipatory pleasure” centraal. Dit begrip is lastig in het Nederlands te vertalen maar heeft in ieder geval iets van het anticiperen van plezier —eigenlijk “voorpret” dus— in zich. Het TEPmodel zegt dat de “anticipatory pleasure” (wat zowel de verwachte waarschijnlijkheid dat iets gaat plaatsvinden als het verwachte plezier dat deze activiteit zal opleveren bevat) de basis vormt voor de motivatie voor en het daadwerkelijk uitvoeren van een activiteit. De hypothese is dat bij mensen met veel negatieve symptomen een vermindering in “anticipatory pleasure” aan de basis ligt voor inactiviteit.
Deze studie is opgezet om te onderzoeken of “anticipatory pleasure” inderdaad de motivatie voor en het uitvoeren van een activiteit voorspelt. Dat werd gedaan met behulp van de Experience Sampling Methode (ESM) bij 33 mensen met schizofrenie en 43 gezonde proefpersonen. ESM is een gestructureerde dagboekmethode waarbij deelnemers ongeveer 10x per dag tijdens een periode van 6 dagen werd gevraagd om een korte vragenlijst in te vullen over hun stemming en (sociale) activiteiten. Op deze manier kon worden bekeken of “anticipatory pleasure” ook daadwerkelijk leidt tot een bepaalde activiteit.
De onderzoekers vinden geen aanwijzingen voor het bestaan van problemen in de motivatie of het beleven van plezier in de schizofreniegroep. Ze vonden wel dat de verwachting dat iets zou gaan plaatsvinden in de patiëntengroep gemiddeld lager was dan in de controlegroep en dat de “anticipatory pleasure” gemiddeld gezien juist hoger lag. Ook vonden ze dat de mensen in de patiëntengroep vergeleken met de controlegroep minder vaak functionele activiteiten uitvoerden en meer tijd aan het rusten of niks doen waren. Ze vonden geen enkele voorspeller voor het uitvoeren van activiteiten in de schizofreniegroep. In de controlegroep werd wel een voorspeller voor het uitvoeren van een activiteit gevonden, namelijk de ingeschatte waarschijnlijkheid van het plaatsvinden van een activiteit in de toekomst. Nu is dat niet zo verwonderlijk en lijkt het misschien zelfs een “open deur” maar het is des te meer verwonderlijk dat dit in de patiëntengroep niet is gevonden, zeker in combinatie met het verhoogde niveau van “anticipatory pleasure”.
De auteurs concluderen op basis van deze resultaten dat er bij mensen met schizofrenie niet zoveel mis is met het ervaren van voorpret maar eerder met het omzetten van deze voorpret in actie. Ze adviseren dus ook om in de toekomst in te zetten op het ontwikkelen van interventies die gericht zijn op het versterken van de link tussen “anticipatory pleasure” en doelgerichte actie, mogelijk door middel van het aanpakken van obstakels die deze link nu verstoren. Dat is interessant, maar andere (ook ESM gebaseerde) studies vonden wel het verband tussen minder ‘anticipatory pleasure’ en activiteiten, dus de bevindingen zijn niet geheel eenduidig.