Liever een psychiatrische diagnose of een probleemformulering in gewone taal?
Stel, je weet van iemand met de diagnose schizofrenie niet dat hij die diagnose heeft, maar wel dat er alle kenmerken zijn van die diagnose, en die staan in lekentaal beschreven. Zou je dan anders tegen die persoon aankijken? Zou dat stigmatisering tegen kunnen gaan? Of zijn er dan wellicht ook risico’s dat niet de zorg wordt gezocht die wel nodig is?
Schizofrenie is een van de meest stigmatiserende classificaties van de DSM-5, en dus geen wonder dat er al jarenlang discussie wordt gevoerd of we deze term nog wel moeten hanteren. Maar wat daar dan voor in de plaats? Eigenlijk is er nog weinig onderzoek gedaan naar de vraag of stigma verminderd kan worden door psychische gezondheidsproblemen te presenteren zonder gebruik te maken van categoriale diagnoses.
Om die reden deed een groep Ierse wetenschappers een eerste empirische vergelijking naar stigmatiserende attitudes in de algemene populatie. Als alternatief voor de schizofrenie diagnose gebruikte zij het zg. Power Threat Meaning (PTM) framework, een psychologisch narratief waarbij Power staat voor wat een persoon heeft meegemaakt (bijv. gepest zijn) of welke risicofactoren er bestaan (bijv. armoede), en Threat staat voor hoe dit de persoon heeft beïnvloed, welke reacties dit heeft opgeroepen in de vorm van symptomen (bijv. stemmen horen, of je afzonderen). Meaning is de betekenisgeving aan de relatie tussen Power en Threat (bijv. je eenzaam of waardeloos voelen).
De onderzoekers wilden niet alleen weten of (1) een casus beschrijving d.m.v. een PTM narratief minder stigmatiserende attitudes zou laten zien dan wanneer je gebruik maakt van de DSM-5 diagnose schizofrenie, maar ook of (2) PTM is geassocieerd aan minder positieve attitudes over het belang van hulp zoeken, en of (3) PTM het vertrouwen doet verminderen in de behulpzaamheid van behandelopties.
Uitkomstmaten waren gewenste sociale distantie, negatieve reacties, houding ten aanzien van hulp zoeken, en houding ten aanzien van behandelopties (van ‘schadelijk’ tot ‘behulpzaam’), waarbij dat laatste onderverdeeld werd in medische zorg (huisarts, ziekenhuis, e.d.), specialistische zorg (psychiater, psycholoog) en mantelzorg (familielid, sportclub, e.d.). De uitkomstmaten werden gemeten met respectievelijk 4 vragenlijsten.
Via sociale media werden 351 deelnemers geworven. Een vignet – “Charlie”, een gender-neutrale, verzonnen persoon – werd aan iedereen te lezen gegeven, waarna de ene groep een DSM-5 beschrijving kreeg en de andere het PTM narratief. Daarna volgden de metingen.
De studie laat zien dat de deelnemers in de DSM-5-conditie, vergeleken met de PTM-conditie, een significant sterkere wens hadden om sociaal afstand te houden, wat wijst op verhoogd stigma. Met betrekking tot de behulpzaamheid van zorg vonden de deelnemers in de DSM-5-conditie medische zorg wat meer behulpzaam, maar waren er geen significante verschillen tussen beide condities in de houding jegens de behulpzaamheid van specialisten- en mantelzorg. Ook was er geen verschil in houding ten aanzien van hulp zoeken.
Conclusie zou dus mogen zijn dat het promoten van narratief in plaats van classificaties het welzijn van cliënten ten goede kan komen door minder stigmatisering, en deze narratieve presentatie van de problematiek geen risico lijkt te vormen om minder hulp daarvoor te zoeken.
Als we dit onderwerp terugbrengen naar de GU-behandelpraktijk, waar al jarenlang psychose geconceptualiseerd wordt in de vorm van een Probleemformulering, dan zou je kunnen zeggen dat dit een GU-variant is van het PTM-model, en hopelijk dus ook minder stigmatiserend.
Seery, C., Bramham, J., & O’Connor, C. (2021). Effects of a psychiatric diagnosis vs a clinical formulation on lay attitudes to people with psychosis. Psychosis, 13(4), 361-372.Artikel